e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

Gevonden: 2062

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beenderen op het kerkhof knook/knoken (ev./mv.?): znd 21, 009c  knéúk (Opgrimbie) beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)] III-2-2
beervoetigheid (het heeft/staat) bereklauw: bē̜rǝklau̯ (Opgrimbie) Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b] I-9
begeren begeren: bəgēͅrə (Opgrimbie) begerig [ZND 01 (1922)] III-1-4
beginvoren in het midden rug: rø̜k (Opgrimbie) Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b] I-1
begrafenis begrafenis: bəgrééfənes (Opgrimbie) begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)] III-2-2
begrip, besef gedacht: gɛdax (Opgrimbie), verstand: vərstant? (Opgrimbie) besef (hij heeft er geen - van) [ZND 01 (1922)] III-1-4
beitel beitel: bęjtǝl (Opgrimbie) De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] II-12
bek muil: mu:l (Opgrimbie) muil [ZND 01 (1922)] III-4-2
bekeuren proces maken: ə pərses mākə (Opgrimbie) beboeten [ZND 36 (1941)] III-3-1
beloken pasen beloken pasen: beloken pōsje (Opgrimbie), bəlōkə pōͅ:šə (Opgrimbie), bəlōkə pōͅšə (Opgrimbie), gebroken pasen: gəbrōkə pōͅšə (Opgrimbie), minder onwikkelden  gəbrōkə pōͅ:šə (Opgrimbie) Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] || Beloken Pasen. [ZND 01 (1922)] III-3-3