20193 |
beenderen op het kerkhof |
knook/knoken (ev./mv.?):
znd 21, 009c
knéúk (Q010p Opgrimbie)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklau̯ (Q010p Opgrimbie)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
18885 |
begeren |
begeren:
bəgēͅrə (Q010p Opgrimbie)
|
begerig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
rø̜k (Q010p Opgrimbie)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
bəgrééfənes (Q010p Opgrimbie)
|
begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
gedacht:
gɛdax (Q010p Opgrimbie),
verstand:
vərstant? (Q010p Opgrimbie)
|
besef (hij heeft er geen - van) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (Q010p Opgrimbie)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
24301 |
bek |
muil:
mu:l (Q010p Opgrimbie)
|
muil [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21514 |
bekeuren |
proces maken:
ə pərses mākə (Q010p Opgrimbie)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
beloken pōsje (Q010p Opgrimbie),
bəlōkə pōͅ:šə (Q010p Opgrimbie),
bəlōkə pōͅšə (Q010p Opgrimbie),
gebroken pasen:
gəbrōkə pōͅšə (Q010p Opgrimbie),
minder onwikkelden
gəbrōkə pōͅ:šə (Q010p Opgrimbie)
|
Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] || Beloken Pasen. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|