18129 |
mazelen |
mazeren:
mazeren (Q010p Opgrimbie),
māzərə (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] || mazelen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaille:
ən goͅwə mədālə (Q010p Opgrimbie)
|
een gouden medaille [ZND 38 (1942)]
III-1-3
|
18855 |
medelijden |
compassie:
kompasə (Q010p Opgrimbie),
metlijden:
metlijen (Q010p Opgrimbie)
|
medelijden [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
17849 |
meegaan |
gaan met:
dan gōn vər met əx (Q010p Opgrimbie),
meegaan:
met xōn (Q010p Opgrimbie)
|
Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
21038 |
meel |
meel:
mę̄l (Q010p Opgrimbie)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
25524 |
meelzeef |
meelzeef:
[meel]zēf (Q010p Opgrimbie),
zeef:
zēǝf (Q010p Opgrimbie),
zę̄f (Q010p Opgrimbie)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
munnig (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie,
Q010p Opgrimbie),
munnəch (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie,
Q010p Opgrimbie),
móónəch (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie,
Q010p Opgrimbie)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
meister (Q010p Opgrimbie),
meͅjṣtər (Q010p Opgrimbie),
schoolmeester:
sjaolmeister (Q010p Opgrimbie)
|
meester [ZND 01 (1922)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māx (Q010p Opgrimbie)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24331 |
meikever |
meikever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
meͅikī.vər (Q010p Opgrimbie)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|