19418 |
poken |
ragelen:
rōͅxələ (Q010p Opgrimbie)
|
in de kachel poken [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
21569 |
politie |
gendarmen (<fr.):
de gendermen hĕbben hem aangehawen (Q010p Opgrimbie)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21437 |
politieagent |
diender:
te Maatricht
ənən dēndər (Q010p Opgrimbie),
trabant:
verouderd
trəbant (Q010p Opgrimbie)
|
Hoe heet << een politieagent >> ? [ZND 40 (1942)] || Politieagent. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19482 |
pollepel |
potlepel:
poͅtlēͅ.pəl (Q010p Opgrimbie)
|
pollepel [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
(een) geappelde:
gapǝldǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
21520 |
ponjaard |
ponjaard (<fr.):
pónjārt (Q010p Opgrimbie)
|
Ponjaard. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
19474 |
pook |
stoofijzer:
st‧ōͅfī.zər (Q010p Opgrimbie)
|
pook (gebogen ijzer om het vuur aan te porren, Fr. tisonnier) [ZND 05 (1924)]
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
pōrt (Q010p Opgrimbie),
pōǝ.rt (Q010p Opgrimbie)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
poot:
puǝt (Q010p Opgrimbie
[(mv pȳi̯)]
)
|
Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b]
I-9
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
plantgoed:
pla.nt˲gōt (Q010p Opgrimbie)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|