33231 |
rode biet |
kroot:
krōt (Q010p Opgrimbie)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rode kabots:
rūj kəbotsə (Q010p Opgrimbie),
rode kool:
roje kool (Q010p Opgrimbie),
rood moes:
roeəd moos (Q010p Opgrimbie),
ruətmōs (Q010p Opgrimbie),
rūət mōs (Q010p Opgrimbie)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
koeks?:
wie omstaat terwijl de anderen zich verbergen roept koomeu? de anderen roepen koe als hij mag komen
koeks (Q010p Opgrimbie)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
piele, piele:
pīlǝ, pīlǝ (Q010p Opgrimbie)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet:
tit, tit (Q010p Opgrimbie)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
tiet, tiet:
tit, tit (Q010p Opgrimbie)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
20819 |
roeren |
roeren:
reure (Q010p Opgrimbie),
reuren (Q010p Opgrimbie),
rø̄rə (Q010p Opgrimbie)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] || roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
25088 |
roest |
roest:
roͅs (Q010p Opgrimbie)
|
roest [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
ijzerenmaal:
roestplek in linnen
īzərəmōͅl (Q010p Opgrimbie),
ijzermaal:
roestplek in linnen
īzərmōͅl (Q010p Opgrimbie)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (Q010p Opgrimbie)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|