18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
rūə:s (Q010p Opgrimbie)
|
hij heeft de roos (ziekte, rode uitslag, vooral in het gezicht; fr. érysipèle) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnē.žǝ (Q010p Opgrimbie)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
niet zuinig met iets zijn
rejaal (Q010p Opgrimbie)
|
Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
papenmuts:
pā.pəmøtsə (Q010p Opgrimbie)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
17767 |
rug |
rug:
røg (Q010p Opgrimbie),
røk (Q010p Opgrimbie),
rø̜k (Q010p Opgrimbie)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND 06 (1924)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (Q010p Opgrimbie)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rykə (Q010p Opgrimbie),
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
y, y: (Q010p Opgrimbie)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
tūšə (Q010p Opgrimbie),
Ruilen.
tūšə (Q010p Opgrimbie)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
ryn (Q010p Opgrimbie)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
22753 |
ruiten in het kaartspel |
ruiten:
rutə (Q010p Opgrimbie),
rūtən ōͅs (Q010p Opgrimbie)
|
Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|