e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snee brood snede: snēͅ:j (Opgrimbie) een snede brood [ZND 06 (1924)] III-2-3
sneeuwen sneeuwen: ps. omgespeld volgens IPA.  snēͅjə (Opgrimbie, ... ) sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: snī (Opgrimbie, ... ), ps. letterlijk overgenomen.  snīə: (Opgrimbie, ... ) sneeuw [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
sneltrein exprestrein (<fr.): weet niet of daar altijd sneltrein mee bedoeld wordt, misschien ook wel speciale trein  ənən ɛesprɛesəntrejn (Opgrimbie) Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1
snijtand voorste tand: vōͅrstə tan (Opgrimbie) snijtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
snijwonde veeg: vēͅ:ch (Opgrimbie) snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] III-1-2
snoepen slokken: slokə (Opgrimbie) snoepen [ZND 07 (1924)] III-2-3
snoer gebondje: kǝrbønjtjšǝ (Opgrimbie) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor moustache (fr.): məstáš (Opgrimbie), snor: (snor) (Opgrimbie) Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)] III-1-1
snuit snuits: laŋ snu.ts (Opgrimbie), snu.ts (Opgrimbie), snū.ts (Opgrimbie) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1