20523 |
snee brood |
snede:
snēͅ:j (Q010p Opgrimbie)
|
een snede brood [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
ps. omgespeld volgens IPA.
snēͅjə (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snī (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
ps. letterlijk overgenomen.
snīə: (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
sneeuw [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
exprestrein (<fr.):
weet niet of daar altijd sneltrein mee bedoeld wordt, misschien ook wel speciale trein
ənən ɛesprɛesəntrejn (Q010p Opgrimbie)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17762 |
snijtand |
voorste tand:
vōͅrstə tan (Q010p Opgrimbie)
|
snijtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18134 |
snijwonde |
veeg:
vēͅ:ch (Q010p Opgrimbie)
|
snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
20590 |
snoepen |
slokken:
slokə (Q010p Opgrimbie)
|
snoepen [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
gebondje:
kǝrbønjtjšǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
moustache (fr.):
məstáš (Q010p Opgrimbie),
snor:
(snor) (Q010p Opgrimbie)
|
Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
17590 |
snuit |
snuits:
laŋ snu.ts (Q010p Opgrimbie),
snu.ts (Q010p Opgrimbie),
snū.ts (Q010p Opgrimbie)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1
|