e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
suiker suiker: sokər (Opgrimbie) suiker [ZND 07 (1924)] III-2-3
suikerbiet suikerkroot: sokǝrkrōt (Opgrimbie) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
tabak toebak: zwōͅ:rən tú:bak (Opgrimbie) dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)] III-2-3
tabak snuiven een snuifje pakken: sny(3)̄fkə pakə (Opgrimbie), snuiven: e.a. opgaven  snu:və (Opgrimbie) snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)] III-2-3
tafel tafel: toͅu̯fəl (Opgrimbie) de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] III-2-1
tafelpoot poot: pūət (Opgrimbie) tafelpoot [DC 49 (1974)] III-2-1
takken (coll.) douw: doͅw (Opgrimbie) takken, coll. [ZND 35 (1941)] III-4-3
tand, tanden tand(en): tā.nt (Opgrimbie  [(mv tan)]  ) Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17] I-9
tanden tanden (mv.): laŋ ta:n (Opgrimbie) lange tanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
tandpijn tandpijn: tandpien (Opgrimbie), tantpīn (Opgrimbie) ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] || Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)] III-1-2