21267 |
woord |
woord:
wōrt, w"rtšə, w"rt (Q010p Opgrimbie)
|
Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
21014 |
wormstekig |
vol wormen:
vol wørm (Q010p Opgrimbie)
|
wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|
20853 |
worst |
worst:
wōͅ.rs (Q010p Opgrimbie)
|
worst [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (Q010p Opgrimbie)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33563 |
worteltje |
worteltjes:
weurtelkes (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie)
|
[ZND 08 (1925)] [ZND 15 (1930)]
I-7
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrīf (Q010p Opgrimbie)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrīvə (Q010p Opgrimbie)
|
wrijven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vreŋə (Q010p Opgrimbie)
|
wringen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vrø̄tǝlǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|
32999 |
zaad, zaaigoed |
zaad:
zǭt (Q010p Opgrimbie)
|
Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.]
I-4
|