e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

Gevonden: 2062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Opgrimbie) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekzeil bâche: baš (Opgrimbie) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig aamborstig: aamborstig (Opgrimbie), dempetig: dɛ.mpǝtǝx (Opgrimbie) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
denken denken: deŋk, deŋkə (Opgrimbie) ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)] III-1-4
dennenappel dennenknop: verzamelfiches; ook ZND01, u 31  dɛnəknop (Opgrimbie) dennenappel [ZND 01 (1922)] III-4-3
dennennaalden dennenspangen: dɛenəspaŋə (Opgrimbie), spangen: spa:ŋ (Opgrimbie) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
derdeling derdeling: dęrdǝleŋ (Opgrimbie) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
deugniet deugeniet: ook materiaal znd 23,4  dōͅgənēt (Opgrimbie), dø͂ͅgənēt (Opgrimbie), ondeugd: ondø͂ͅg (Opgrimbie), ondeugend kind: ondø͂ͅ-gənd keͅnš (Opgrimbie), ondeugeniet: əndø͂ͅ-gənēt (Opgrimbie) deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] III-1-4
deuk in een hoed bluts: ein bleutch (Opgrimbie), ən bloͅtš (Opgrimbie) een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dø̜̄r (Opgrimbie) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9