e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

Gevonden: 2062
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte laars gamasche: Verouderd.  komáše (Opgrimbie), get: getə (Opgrimbie) Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)] III-1-3
kortmeel kortmeel: kortmę̄l (Opgrimbie) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
koster koster: də køͅstər (Opgrimbie) Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kosgeͅnər (Opgrimbie), kosgeͅŋər (Opgrimbie) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND 01 (1922)] III-3-1
kostschool pensionaat (<fr.): meisjes  pensionaat (Opgrimbie) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kárbə’nāiə (Opgrimbie), kotelet: koͅrtəleͅtə (Opgrimbie) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koude drukte maken veel gestechel maken: veul gestakel maken (Opgrimbie) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
kous: algemeen hoos: hōͅs (Opgrimbie), kous: koas (Opgrimbie) kous [ZND 01 (1922)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenband bindel: benəl (Opgrimbie) kousenband [ZND 01 (1922)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯.tǝr (Opgrimbie), kouteren: kǫu̯.tǝrǝ (Opgrimbie) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1