17758 |
mond |
mond:
mu:nt (P222p Opheers)
|
mond [RND]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
muilziekte:
mōu̯ǝlzikdǝ (P222p Opheers),
pootziekte:
pǫu̯tzekdǝ (P222p Opheers)
|
Bepaalde tongziekte van schapen en geiten; er ontstaan uitwassen aan de tong. [N 19, 68] || Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11, I-12
|
33922 |
mooi pratend het paard op de nek kloppen |
flatteren:
flatiǝrǝ (P222p Opheers)
|
[N 8, 103e]
I-9
|
33809 |
moorkop |
zwartkop:
zwatkǫp (P222p Opheers)
|
Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f]
I-9
|
21263 |
motor |
moteur:
motø͂ͅr (P222p Opheers)
|
motor [RND]
III-3-1
|
18264 |
mouw |
moes(ch):
mūs (P222p Opheers)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.]
I-9
|
18325 |
mouwschort |
voordoek bet mouwen:
vø̄rk bə mōwə (P222p Opheers)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
muilband:
mǭǝ.l[band] (P222p Opheers)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
koekorf:
kōkø̜̄rf (P222p Opheers)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
33687 |
mulle grond |
mulle grond:
mø̄lǝ gront (P222p Opheers)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|