21690 |
pachten |
pachten:
ps. omgespeld volgens Frings.
pāxtə (P222p Opheers)
|
pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
skabəljoͅŋ (P222p Opheers)
|
paddestoel [RND]
III-4-3
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
flotsig:
floͅtsəx (P222p Opheers, ...
P222p Opheers),
opgeblazen (dik):
oͅpxəbloazə (P222p Opheers),
opgelopen:
oͅpxəloͅupə (P222p Opheers)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kostøm (P222p Opheers)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33667 |
pand van een weideperceel |
pand:
pānt (P222p Opheers)
|
Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61]
I-8
|
30223 |
panlatten |
daklatten:
dǭklatǝ (P222p Opheers),
panlatten:
panlatǝ (P222p Opheers)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
pannenkoek:
Syst. Frings
panəkuk (P222p Opheers)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
temper:
Syst. Frings
tɛmpər (P222p Opheers)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
handvodje:
hāntvøͅt⁄ə (P222p Opheers),
vod:
meervoud
voͅdə (P222p Opheers),
v.
vo̞ͅt (P222p Opheers)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20558 |
pap |
pap:
Syst. Frings
pap (P222p Opheers)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|