e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opheers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
poort poort: po ̞a.t, pǫ ̝ǝ.t (Opheers), pǫu̯t (Opheers) Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s] I-6
poot poot: pōt (Opheers  [(mv pōtǝ)]  ) Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b] I-9
poot omhoog poot-op: pǭu̯t˱ ǫp (Opheers) Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k] I-10
pootjebaden baden: bajə (Opheers) lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)] III-1-2
pootjesblaas tweede waterblaas: twīdǝ wętǝrbluǝwǝs (Opheers) De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b] I-11
postbode facteur (fr.): faktør (Opheers) postbode [RND] III-3-1
poten planten: plā.ntǝ (Opheers) In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-5
potstal meststal: mē̜ ̞(i̯)s[stal] (Opheers) Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
praam praam: prǫu̯m (Opheers) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
preisoep poorsoep: Syst. Frings  pu(ə)rsoͅp (Opheers), pū(ə)rsoͅp (Opheers) Preisoep (Poorsop?) [N 16 (1962)] III-2-3