33827 |
rank paard |
luxe paard:
lyks pi̯āt (P222p Opheers)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
33207 |
rapen |
rapen:
rǭ.pǝ (P222p Opheers)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
raasp (P222p Opheers)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34093 |
rechterachterkwartier |
vierde kwartier:
vīrdǝ kwartīr (P222p Opheers)
|
Het kwartier van de uier rechts achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116d]
I-11
|
33764 |
rechterkant van het paard |
ophengselpaard:
ǫphęŋsǝlpi̯āt (P222p Opheers)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
32868 |
reepje overschietend gras |
rij:
(mv)
rē̜i̯ǝ (P222p Opheers)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
30179 |
regels |
travers:
travɛ̄rs (P222p Opheers)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
18554 |
regenjas |
regenpaletot (<fr.):
riəgəlpalto (P222p Opheers, ...
P222p Opheers)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
piering:
pīreͅŋ (P222p Opheers),
worm:
wørm (P222p Opheers)
|
regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17904 |
reiken naar |
uitsteken naar:
oatstiəkə (P222p Opheers)
|
reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)]
III-1-2
|