e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opheers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijbroek rijbroek: rejbruk (Opheers) rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijglaars rijgbot: rēXbot (Opheers) laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)] III-1-3
rijk zijn er warm in zitten: ps. omgespeld volgens Frings.  wēͅrm dreͅin zitə (Opheers), in het geld zwemmen: ps. omgespeld volgens Frings.  zwø͂ͅmə intxēͅlt (Opheers) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom rijkdom: rīgdum (Opheers) rijkdom [RND] III-3-1
rijp rijp: reep (Opheers) rijp [RND] III-2-3
rijstebrij rijstpap: Syst. Frings  rɛ̄spap (Opheers) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
rijstevlaai rijstvlaai: Syst. Frings  rɛ̄s˃vloͅ(ə) (Opheers) Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijzen, uit de aren vallen builen: bø̜i̯lǝ (Opheers) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
ringbaard ringbaard: reͅiŋboad (Opheers) ringbaard [N 10b (1961)] III-1-1
ringrups rupsel: rupsəl (Opheers) ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)] III-4-2