17800 |
schede |
botte (fr.):
m. lederen koker
bo̝ͅt (P222p Opheers)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34587 |
schei |
scheien:
skē̜i̯jǝ (P222p Opheers)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
mutsels:
mi̯ǫtsǝls (P222p Opheers)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
ət skimərt (P222p Opheers)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19564 |
schenkkan |
karaf:
kraf (P222p Opheers),
schnaps-karaf:
snapskraf (P222p Opheers),
waterkaraf:
nooit bier
wɛtərkraf (P222p Opheers),
wijnkaraf:
wēͅnkraf (P222p Opheers)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34199 |
scherp inhebben |
(een/het) ijzer inhebben:
ēzǝr ęi̯nhøbǝ (P222p Opheers)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|
17726 |
scherp kijken |
staren:
stēͅrə (P222p Opheers)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
sxūǝrpūǝl (P222p Opheers)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
33908 |
schiefelbeen |
schiefeltjes:
skø̜fǝlkǝs (P222p Opheers)
|
Schiefels zijn harde beenwoekeringen aan het het pijpbeen, bij jonge paarden meestal aan het voorbeen onder de knie, als gevolg van bepaalde spanningen, stoten, strijken e.d. Als deze afwijking het kniegewricht of de buigpezen verhindert goed te functioneren, kan ze een peesontsteking veroorzaken, met chronische kreupelheid als gevolg, wat zelden voorkomt. De beenvorming blijft evenwel. Zie afbeelding 22. [N 8, 32.6, 32.14, 90d en 90e; monogr.]
I-9
|
20687 |
schijf braadspek |
braai:
Syst. Frings
brū(ə) (P222p Opheers)
|
Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|