e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opheers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strowalm walm: walǝm (Opheers), wijp: wē̜.p (Opheers) Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b] I-4
stuitbeen staartschroef: statskruf (Opheers) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuk grond stuk grond: stø̜̄k grǫnt (Opheers) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuk onontgonnen grond gang: gaŋ (Opheers) Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254] I-8
suikerbiet suikerbiet: sukǝrbęi̯t (Opheers) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suizen van de oren fluiten: fløͅytə (Opheers) suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)] III-1-1
taaie pannenkoek minuutpannenkoek: Syst. Frings  miny(3)̄tpanəkuk (Opheers) Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)] III-2-3
taart gteau (fr.): Syst. Frings  gatō (Opheers) Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)] III-2-3
tafelmes tafelmes: to̝ͅfəlmɛ̄s (Opheers) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
takkenbos, bussel hout mutsel: mjoͅtsəl}* (Opheers) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7