e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opheers

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vooruit hu-jo: hȳ jo (Opheers) Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.] I-10
vooruittrappen vooruithouwen: vø̄rāthǫu̯ǝ (Opheers) De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71] I-9
voorvoet voorvoet: v"rvu(ə)t (Opheers) voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)] III-1-1
vorentrekker vorentrekker: vūǝrǝtrɛkǝr (Opheers) Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.] I-5
vorkenblok fourchettendoos: ¿: er staat oorspronkelijk een streep naar rechts, dit isgeinterpreterd als een ¿  vəršeͅtədoͅu̯s (Opheers) blok waarin vorken worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
vorstpan vorstpan: vjø.span (Opheers), vorstpan op de noordhoek: vjø.span op˱ dǝ nǫrthyk (Opheers) Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8] II-8
vos, vospaard voes: vuš (Opheers) Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j] I-9
vriend kameraad: kaməroͅət (Opheers) vriend(in) [RND] III-3-1
vroegmis vroegmis: vrychmi.is (Opheers) vroegmis [RND] III-3-3
vrouw vrouw: vroͅu (Opheers), vruu (Opheers) vrouw [RND], [RND] III-3-1