34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
geitje:
gē̜tjǝ (P222p Opheers)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vi̯āzǝ[kalf] (P222p Opheers)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
jaarling:
ȳǝrleŋ (P222p Opheers)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
pulletje:
pølǝkǝ (P222p Opheers)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hin (P222p Opheers)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vroliklejər (P222p Opheers)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
vrouwluihemd:
vroləhimə (P222p Opheers),
vrōləheͅmə (P222p Opheers)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
vruchtbare grond:
vrø̜̄xbǝrǝ grǫnt (P222p Opheers)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
17658 |
vuist |
vuist:
voast (P222p Opheers)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
tang:
taŋ (P222p Opheers),
vuurtang:
vy(3)̄rtaŋ (P222p Opheers)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|