21675 |
wbd: afzeggen |
tenietdoen:
ps. omgespeld volgens Frings.
tənīt dyn (P222p Opheers)
|
ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21683 |
wbd: in trek |
goed gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
zə gonə gūt (P222p Opheers)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21662 |
wbd: katten |
laten zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
luətə zitə (P222p Opheers)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21679 |
wbd: kwaadgeld = kwaadgeld |
teveel, het ~:
ps. omgespeld volgens Frings.
təvøi̯l (P222p Opheers)
|
kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
krijgen voor:
ps. omgespeld volgens Frings.
dji kreͅxsə vør dijə preͅəs (P222p Opheers)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29145 |
weefkamer |
spinkamer:
spęnkǭmǝr (P222p Opheers)
|
De kamer of het vertrek waarin geweven wordt en waar het spinnewiel of de weefstoel staat. Dat kan de keuken, de opkamer, de naaikamer of een kamer(tje) zijn. In dit lemma gaat het om een weefruimte in het huis. [N 39, 4; N 5A (I]
II-7
|
33821 |
week in de muil |
week in de muil:
węi̯k en dǝ mǫu̯l (P222p Opheers)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
33820 |
weerstand biedend |
stram in de muil:
stram en dǝ mu̯l (P222p Opheers)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
21247 |
weg |
baan:
boͅən (P222p Opheers)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wei̯ (P222p Opheers),
wē̜i̯ (P222p Opheers)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|