34143 |
wisselen van tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (P222p Opheers)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ̄r (P222p Opheers)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
kaas:
Syst. Frings
ki(ə)s (P222p Opheers)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
kanten muts:
de algemene benaming `muts` geldt voor alle soorten mutsen in ons dialect. Van verschillende materialen: de stof werd voor het woord `muts` gezet.
ka.ntə muts (P222p Opheers),
muts:
mutz (P222p Opheers)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
muts:
mutz (P222p Opheers),
vleugermuts:
vgl. WLD III, afl. 4.1, lm. vleugel: vleuger trefw. naast vleugel.
vløgərmuts (P222p Opheers)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
witte klaver:
wetǝ [klaver] (P222p Opheers)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornetje (<fr.):
korneͅkə (P222p Opheers),
kərnetjə (P222p Opheers)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
pijpjesmuts:
zie afb. 033a.
pepkəsmuts (P222p Opheers),
plooimuts:
`plo:ijmuts (P222p Opheers)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)] || pijpjesmuts, in de betekenis van soort muts; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18656 |
witte muts met linten |
muts bet linten:
muts bə lɛ.intə (P222p Opheers)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
frulmuts:
frulmuts (P222p Opheers),
muts:
mutz (P222p Opheers)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|