22826 |
zwemmen |
zwemmen:
nasalisering geldt voor volgende klinker
zw~ö:mən (P222p Opheers)
|
zwemmen [RND]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
koppel:
kǫpǝl (P222p Opheers
[(incl de stengen)]
)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
20689 |
zwezerik |
ris de veau (fr.):
Syst. Frings
ri də vō (P222p Opheers),
soepieten:
Syst. Frings
səpitə (P222p Opheers)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)] || Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
Syst. Frings
zwa(ə)x (P222p Opheers)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
nə fraŋ (P222p Opheers)
|
1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|