18034 |
braken |
spuwen:
spoͅuwə (P222p Opheers)
|
overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvlaai:
Syst. Frings
brø͂ͅmələvloͅ(ə) (P222p Opheers)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandmuur:
brantmur (P222p Opheers),
schouwmuur:
skǭu̯mur (P222p Opheers)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
33983 |
brede buikriem |
onderhulp:
ǫndǝrhølp (P222p Opheers)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
34080 |
brede tanden |
vaste tanden:
vās tān (P222p Opheers)
|
Blijvend gebit na de wisseling. [N 3A, 108c]
I-11
|
33138 |
breeddorser |
roldorser:
rǫ.ldǫsǝr (P222p Opheers)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
ontbreken:
ontbręi̯kǝ (P222p Opheers)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
pərtɛlə (P222p Opheers)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21250 |
brief |
brief:
bri:əf (P222p Opheers)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
blazen:
bluǝzǝ (P222p Opheers),
pruisten:
prustǝ (P222p Opheers)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|