17834 |
geeuwen |
gapen:
goapə (P222p Opheers)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20692 |
gehakt |
gekapt vlees:
Syst. Frings
gəkap ˃vlɛ̄i̯s (P222p Opheers)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33448 |
gehalveerde poortvleugel |
halfdeur:
halǝf˱dø̜̄r (P222p Opheers)
|
Een poortvleugel die horizontaal in tweeën verdeeld is. Om niet telkens de hele poortvleugel te moeten openen is een van de poortvleugels vaak nog eens horizontaal verdeeld. De beide delen worden apart gesloten. Een dergelijke poortvleugel is vooral bij stallen in gebruik. Als het onderste deel gesloten is om aan vee de doorgang te beletten, kan het bovenste deel geopend zijn om licht en lucht binnen te laten. Zie ook het lemma "niet gehalveerde poortvleugel" (4.1.6). De varianten van het woordtype halfdeur kunnen ook als woordgroep worden gelezen: halve deur. Zie ook afbeelding 18.d en e bij het lemma "poort" (4.1.1) en de foto bij het lemma "horizontale draaibare sluitbalk van een poort" (4.1.16). [add. uit: N 4A, 37b, 37c, 42c en 42d]
I-6
|
17960 |
gehurkt zitten |
op zijn hukken zitten:
op z`n [hoakə} zitte (P222p Opheers)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20671 |
geitenmelksepap |
geitenmelkpap:
Syst. Frings
gɛ(ə)təmɛlkpap (P222p Opheers)
|
Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gəkroͅlt (P222p Opheers)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
centen:
ps. omgespeld volgens Frings.
sēͅntə (P222p Opheers),
geld:
gɛ.ld (P222p Opheers),
gɛlt (P222p Opheers),
ps. omgespeld volgens Frings.
gēͅlt (P222p Opheers),
knopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
knøͅi̯p (P222p Opheers)
|
geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33670 |
gemeenteweide |
gemeentewei:
gǝmē̜i̯ntǝwęi̯ (P222p Opheers)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
32979 |
gerst |
gerst:
gā.s (P222p Opheers)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
18312 |
geruite jurk |
gecarreaud (<fr.) kleed:
gəkārot klɛɛit (P222p Opheers)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|