20678 |
hete bliksem |
appelstomp:
Syst. Frings
apəlstūmp (P222p Opheers)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32923 |
heukeling |
hopper:
hǫpǝl (P222p Opheers)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
breken:
[breken] (P222p Opheers),
uitbreken:
ǭ.t˱brīǝ.kǝ (P222p Opheers)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
høp (P222p Opheers)
|
heup [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
kontərfōr (P222p Opheers)
|
hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18029 |
hik |
hik:
hek (P222p Opheers)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
briezen, briesen:
brizǝ (P222p Opheers),
brīzǝ (P222p Opheers)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hu.wət (P222p Opheers),
hu:ət (P222p Opheers),
hut (P222p Opheers),
hy: (P222p Opheers)
|
hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
hondskot:
hŭndskŭt (P222p Opheers),
Hij heeft zijn hond verkocht en heeft zijn kot op
hŭndskŭt (P222p Opheers),
hondsstal:
hontstāl (P222p Opheers)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hy.ǝ (P222p Opheers)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|