e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opheers

Overzicht

Gevonden: 2005
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalverstal kalverstal: kalǝvǝr[stal] (Opheers) De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b] I-6
kamerjas peignoir (fr.): peͅiŋwār (Opheers), päjnwār (Opheers) kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)] || nachtkleding: inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kamizool gilet (fr.): žeͅlət (Opheers), kamizool (<fr.): betekenis: gillet  kaməsōl (Opheers), betekenis: gillet; vest  kaməzŭl (Opheers) kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kap aan de vlegelknuppel kap: kap (Opheers) In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kap van een lange schoudermantel kap: kap (Opheers) kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)] III-1-3
kapmantel caban (fr.): kabŏ (Opheers), kap: kap (Opheers) kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)] || schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)] III-1-3
kapotjas kapotjas (<fr.): legeroverjas, zware overjas  kapoͅtjas (Opheers) kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
kaproen kaproen: betekenis: net om bijenkorven leeg te maken  ka.prŭ.ən (Opheers), betekenis: om bijen te vangen, voor gezicht  kaprown (Opheers) kapruin, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kar kar: kɛ̄r (Opheers) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karnemelk botermelk: boi̯tǝrmē.lǝk (Opheers) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11