20688 |
bal gehakt |
frikadel:
Syst. Frings
frikədɛl (P222p Opheers)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18605 |
balein |
balein:
balɛ:n (P222p Opheers),
bāleͅjn (P222p Opheers)
|
balein uit het korset [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33431 |
balken onder de verhoogde tasruimte |
houters:
hǭtǝrs (P222p Opheers)
|
De balken die de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer dragen. Zie de toelichting bij het lemma "tasruimte naast de dorsvloer" (3.3.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70b]
I-6
|
33427 |
balken van de zolder boven de dorsvloer |
bolderbalken:
bi̯ǫldǝrbálǝkǝ (P222p Opheers),
leghouters:
le ̞xhǭtǝrs (P222p Opheers)
|
De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.]
I-6
|
20695 |
balkenbrij |
pens:
Syst. Frings
pɛns (P222p Opheers)
|
Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34084 |
banden |
pezen:
pęi̯zǝ (P222p Opheers)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
18322 |
bandschort met borststuk |
voordoek bet een platstuk:
WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.
vèùrk bə ə plat stèùk (P222p Opheers)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
ps. omgespeld volgens Frings.
brifkə (P222p Opheers)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18613 |
baret |
baretmuts (<fr.):
bərɛtmŭts (P222p Opheers),
muts bet kwispel:
mutz bə kwepzəl (P222p Opheers)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
bɛrəvuts (P222p Opheers)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|