e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijt fijt: fiet (Ophoven) nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] III-1-2
filet, haas filet: filet (Ophoven) lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] III-2-3
filiaal filiaal (<fr.): filiaal (Ophoven) de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)] III-3-1
fladderen fladderen: fladderen (Ophoven) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flambouw flambouw (<fr.): flambouw (Ophoven) Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3
flaphoed slappe hoed: slapənōt (Ophoven) flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)] III-1-3
flauw flauw: flauw (Ophoven) niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3
flauwvallen flauwvallen: flauw valle (Ophoven), flauw vallen (Ophoven, ... ), kwalijk vallen: kwaolijk vallen (Ophoven, ... ), van zichzelf vallen: van zichzelf valle (Ophoven), van zijn eigen vallen: van zen eige vallen (Ophoven), van zijn stokje gaan: van zə stékskə gaon (Ophoven), van zijn sus gaan: van zənə sus goan (Ophoven), van zijn sus vallen: van zene sus vallen (Ophoven), verduizeld neervallen: verduujzeld (Ophoven), verduuseltj (Ophoven) Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2
flensje flensje: flensje (Ophoven) flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] III-2-3
flets pips: pups (Ophoven) Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2