20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kompeniej (L371p Ophoven)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezicht (L371p Ophoven)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
muil:
mul (L371p Ophoven),
tronie:
tronie (L371p Ophoven)
|
muil [ZND m] || Spotbenamingen voor het gezicht [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
huishouden:
hoeshaoje (L371p Ophoven),
hoeshoajen (L371p Ophoven)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gezond (L371p Ophoven),
goed zijn:
good (L371p Ophoven)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)] || Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, uver, gaaf, krek). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23278 |
gezongen mis |
gezongen mis:
gezongen mes (L371p Ophoven)
|
Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32865 |
gezwad, regel gemaaid gras |
gezwad:
gǝzwāt (L371p Ophoven)
|
De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
18038 |
gezwel |
knobbel:
knobbel (L371p Ophoven)
|
Gezwel (knobbel, knop, zweer). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19042 |
giechelen |
giechelen:
kichele (L371p Ophoven)
|
Giechelen (ingehouden en op hoge toon lachen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rø̄rǝ (L371p Ophoven)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|