e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gezelschap compagnie (fr.): kompeniej (Ophoven) de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)] III-3-1
gezicht gezicht: gezicht (Ophoven) Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] III-1-1
gezicht (spotnamen) muil: mul (Ophoven), tronie: tronie (Ophoven) muil [ZND m] || Spotbenamingen voor het gezicht [N 109 (2001)] III-1-1
gezin huishouden: hoeshaoje (Ophoven), hoeshoajen (Ophoven) man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)] III-2-2
gezond gezond zijn: gezond (Ophoven), goed zijn: good (Ophoven) Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)] || Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, uver, gaaf, krek). [N 107 (2001)] III-1-2
gezongen mis gezongen mis: gezongen mes (Ophoven) Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3
gezwad, regel gemaaid gras gezwad: gǝzwāt (Ophoven) De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.] I-3
gezwel knobbel: knobbel (Ophoven) Gezwel (knobbel, knop, zweer). [N 109 (2001)] III-1-2
giechelen giechelen: kichele (Ophoven) Giechelen (ingehouden en op hoge toon lachen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gier oproeren roeren: rø̄rǝ (Ophoven) Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.] I-1