18954 |
goedzak |
goede jong:
t is zoa eine gooie jong (L371p Ophoven),
goedzak:
goodzak (L371p Ophoven)
|
een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)] || t Is zulk een goeie jongen. [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
24958 |
golf |
baar:
baar (L371p Ophoven)
|
golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24959 |
golven ww. |
golven:
golven (L371p Ophoven)
|
golven (ww), rijzen en dalen van water [gurzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24538 |
gom |
gom:
WBD/WLD
gom (L371p Ophoven)
|
De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20552 |
gombal |
zjiep-ke:
sjipke (L371p Ophoven)
|
siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17903 |
gooien |
gooien:
gooien (L371p Ophoven),
gōiə (L371p Ophoven),
gòòwjen (L371p Ophoven)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || gooien [goesje] [N 38 (1971)] || smijten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
20544 |
gort |
gort:
gort (L371p Ophoven)
|
gort; Hoe noemt U: Graan dat op de molen verbrijzeld is, grutten (gort, grut, smoel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24411 |
gouden tor |
goudje:
WBD/WLD
gouwke (L371p Ophoven)
|
Hoe noemt u de gouden kever: een soort kever, 15-21mm lang, bladsprietig (goudkever, goudbeest, gouwke, hovenier) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21714 |
gouverneur |
gouverneur (<fr.):
goeverneur (L371p Ophoven)
|
de officiële vertegenwoordiger van de koningin [koning] in een provincie [commissaris, gouverneur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21327 |
graaf |
graaf:
graaf (L371p Ophoven),
graafje:
grêufke (L371p Ophoven)
|
Graaf. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|