e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolk kolk: kǫw.k (Ophoven) De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81] II-3
kolomboormachine kolomboormachine: kǫlǫmbōrmǝšīn (Ophoven) Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123] II-11
kom komp: kø͂ͅmp (Ophoven, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1
komen komen: komen (Ophoven), kumə (Ophoven) komen [RND], [ZND 46 (1946)] III-1-2
komisch komiek: komik (Ophoven) lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)] III-1-4
komkommer komkommer: koemkoemmer (Ophoven) [ZND 41 (1943)] I-7
kommervol (zijn): kommer zorgelijk: zurgelik (Ophoven) vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)] III-1-4
konijn konijn: knī.n (Ophoven), ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130  knien (Ophoven), pl.  kənin (Ophoven) konijn [ZND 01 (1922)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
konijnenhol pijp: WBD/WLD  pìep (Ophoven) Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] III-4-2
koning koning: kø.niŋ (Ophoven), køniŋ (Ophoven), kø̄neŋ (Ophoven) De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14] || koning [RND], [ZND m] II-3, III-3-1