26382 |
kolk |
kolk:
kǫw.k (L371p Ophoven)
|
De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81]
II-3
|
31412 |
kolomboormachine |
kolomboormachine:
kǫlǫmbōrmǝšīn (L371p Ophoven)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|
19615 |
kom |
komp:
kø͂ͅmp (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
komen (L371p Ophoven),
kumə (L371p Ophoven)
|
komen [RND], [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
18835 |
komisch |
komiek:
komik (L371p Ophoven)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
koemkoemmer (L371p Ophoven)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
zorgelijk:
zurgelik (L371p Ophoven)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
knī.n (L371p Ophoven),
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
knien (L371p Ophoven),
pl.
kənin (L371p Ophoven)
|
konijn [ZND 01 (1922)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
pijp:
WBD/WLD
pìep (L371p Ophoven)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
kø.niŋ (L371p Ophoven),
køniŋ (L371p Ophoven),
kø̄neŋ (L371p Ophoven)
|
De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14] || koning [RND], [ZND m]
II-3, III-3-1
|