19085 |
liegen |
liegen:
legen (L371p Ophoven),
lēgə (L371p Ophoven)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
dunnen:
dønǝ (L371p Ophoven),
lies:
lēs (L371p Ophoven)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveherekuikje:
ook in ZND 16, 006
levenhièrekuukske (L371p Ophoven)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
legə (L371p Ophoven)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L371p Ophoven)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
lièjen (L371p Ophoven)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koningskop zien:
dǝ kø̄neŋskǫp zēn (L371p Ophoven)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20443 |
lijkbaar |
lijkbaar:
liekbaar (L371p Ophoven)
|
De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20464 |
lijkbidder |
ter-lijk-bidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25; mar.: zie aanzegger
ter līēk bijjer (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
24068 |
lijkboog |
lijkbaar:
liekbaar (L371p Ophoven)
|
De in de kerk opgestelde boog bij een lijkdienst, lijkboog [doeëdeboaëg, boaëg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|