22320 |
maandag na driekoningen |
verloren maandag:
verloren maondig (L371p Ophoven)
|
De naam voor de maandag na Driekoningen [koppermaandag, verloren maandag, floramaandag]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22438 |
maandag voor aswoensdag |
vastelavondmaandag:
vastelaovondmaondig (L371p Ophoven)
|
De naam voor de maandag vóór aswoensdag. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23512 |
maandstonde |
maandelijkse dodenmis:
maondelijkse dooijemes (L371p Ophoven)
|
Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25165 |
maansverduistering |
maansverduistering:
maonsverduustering (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
moansverduustering (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
17671 |
maantje op de nagel |
maantje:
meunke (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
Maantje: lichter gekleurd gedeelte onder aan de vingernagels (maantje, reem) [N 106 (2001)] || maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25162 |
maanx |
maan:
moan (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
maan [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
slāxhǭi̯ǝ (L371p Ophoven)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
maot (L371p Ophoven)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31279 |
machinale hamer |
lochthamer:
loxhāmǝr (L371p Ophoven),
stamphamer:
stamphāmǝr (L371p Ophoven),
valhamer:
valhāmǝr (L371p Ophoven),
veerhamer:
vē̜rhāmǝr (L371p Ophoven)
|
Hamer, door stoom, perslucht of elektriciteit aangedreven, waarmee zware voorwerpen kunnen worden gesmeed. De machinale hamer wordt doorgaans alleen in fabrieken en grote smederijen gebruikt. Hij bestaat uit een hamergewicht dat tussen loodrechte rails aan een touw of stang is bevestigd en vanaf een bepaalde hoogte naar beneden kan vallen. Wanneer de hamer door stoom wordt aangedreven, spreekt men van een stoomhamer; een hamer op perslucht wordt luchtdrukhamer genoemd. Bij de veerhamer is het hamergewicht aan een bladveer bevestigd om de hamerwerking te verhogen. De veerhamer wordt onder meer gebruikt bij het smeden van spaden en schoppen. [N 33, 70-72; N 33, 76]
II-11
|
17554 |
mager |
schraal:
schraol (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
Mager (schrepel, schraal). [N 109 (2001)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|