18161 |
medicijn |
medicijn:
medisien (L371p Ophoven)
|
Medicijn, geneesmiddel (geneesmiddel, medicijn, medicament, (pillen)) [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23682 |
meditatie |
meditatie (<fr.):
meditatie (L371p Ophoven)
|
Een meditatie, geestelijke overweging. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21038 |
meel |
boekweitsmeel:
bōkǝsmę̄.l (L371p Ophoven),
havermeel:
hāvǝrmę̄.l (L371p Ophoven),
meel:
mę̄.l (L371p Ophoven),
mę̄l (L371p Ophoven),
roggemeel:
rǫgǝmę̄.l (L371p Ophoven),
tarwemeel:
tɛrvǝmē.l (L371p Ophoven)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26517 |
meelbak |
meelbak:
[meel]bak (L371p Ophoven)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
[meel]pīp (L371p Ophoven)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
25524 |
meelzeef |
zeefje:
zēfkǝ (L371p Ophoven)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
munjig (L371p Ophoven),
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
munjig (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven,
L371p Ophoven)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] || meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
meerstummige mes (L371p Ophoven)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
hè hiljt veul van Vader en moder, van P en Ma, van Nounk en Tant, van maister en gebeur, van den tummerman (L371p Ophoven),
mɛ.istər (L371p Ophoven)
|
(school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
meetje steken:
meetje steken (L371p Ophoven),
stekje schieten:
stekske steken (L371p Ophoven)
|
Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|