25063 |
mondvol |
hap:
ps. omgespeld volgens Frings.
hap (L371p Ophoven),
slok:
slok (L371p Ophoven)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)] || hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
monnik:
monnik (L371p Ophoven)
|
Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
sjòòn wèèr (L371p Ophoven)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23500 |
moordkruis add. |
veldkruis:
veljdkruus (L371p Ophoven)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20521 |
moot vis |
moot:
moot (L371p Ophoven)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
mompelen:
mompelen (L371p Ophoven),
pruttelen:
preutelen (L371p Ophoven)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
møͅrəgəgəbeͅd (L371p Ophoven)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knoujen (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)] || Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L371p Ophoven)
|
mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|