18343 |
neus van een schoen |
top:
top (L371p Ophoven)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
naasgaten (L371p Ophoven)
|
Neusgaten (neuskoeten, -luiken). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
ring:
reŋk (L371p Ophoven)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
34370 |
neusring |
varkensring:
vęrkǝsreŋk (L371p Ophoven)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naasvleugel (L371p Ophoven)
|
Neusvleugel: beweeglijke buitenwand van een neusgat (neusvleugel, neusvleuger) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
34208 |
nierbekkenontsteking |
dresen:
dręi̯šǝ (L371p Ophoven),
het water:
ǝt wātǝr (L371p Ophoven)
|
Een aandoening van de pisbuis, vervolgens van de blaas en van een van de pisleiders en tenslotte van het nierbekken. De kwaal komt bijna uitsluitend bij het vrouwelijk dier voor. De dieren hebben minder eetlust, herkauwen weinig, vermageren, hebben een droge en stugge huid. Ze urineren telkens in kleine hoeveelheden. De oorzaak is een bepaalde smetstof. Zie ook het lemma ''chronische nier- en nierbekkenontsteking'' in wbd I.3, blz. 486. [N 3A, 94; N 52, 29; A 48A, 43]
I-11
|
34154 |
niet drachtig |
leeg:
lēx (L371p Ophoven)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
24716 |
niet gedijen |
niet aarden:
WBD/WLD
neet aarden (L371p Ophoven)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21654 |
niet gunnen |
niet toewijzen:
ps. omgespeld volgens Frings.
zə wø͂ͅrt⁄ nēt tugəswēzə (L371p Ophoven)
|
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18801 |
niet helder van geest |
simpel:
sumpel (L371p Ophoven)
|
niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|