id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18237 | oorring | oorbel: oarbel (Ophoven), ourbel (Ophoven) | Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)] || zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)] III-1-3 |
17873 | oorveeg | oorveeg: ourveeg (Ophoven) | Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] III-1-2 |
19409 | oorvormig handvat | oor: òòr (Ophoven) | Oorvormig handvat van b.v. een kopje, pan, kan etc. (oor, handsvat, handvat) [N 79 (1979)] III-2-1 |
24361 | oorworm | oorworm: fon. var. van "oorworm"niet overgenomen oorworm (Ophoven) | oorworm [ZND 34 (1940)] III-4-2 |
24868 | oot | vlughaver: - vluughaver (Ophoven), vlùghaver (Ophoven) | oot [wilde haver] [ZND 49 (1958)] III-4-3 |
33293 | oot, wilde haver | vlughaver: vlȳghāvǝr (Ophoven) | Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-5 |
23198 | op bedevaart gaan | bedevaarten: we gaon beeverten (Ophoven), wè gooën bèverte (Ophoven), wŋ goan beevərtə (Ophoven), wŋ goan bŋvərtə (Ophoven), bedewegen: beewege (Ophoven) | Een bedevaart doen, op bedevaart gaan [beewegen, beevaarden, bèèverte]. [N 96C (1989)] || We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)] III-3-3 |
17935 | op de loop gaan | hem smeren: hem schore (Ophoven) | vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)] III-1-2 |
17966 | op de schouder zitten | krommenek zitten: kraomenak zitten (Ophoven) | Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)] III-1-2 |
17949 | op de tenen lopen | trippelen: trippelen (Ophoven) | Op zijn tenen lopen (trippelen). [N 109 (2001)] III-1-2 |