23951 |
belofte |
belofte:
belofte (L371p Ophoven)
|
Een belofte. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
beloke paose (L371p Ophoven),
blooke poâse (L371p Ophoven)
|
Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21464 |
beloven |
beloven:
beloven (L371p Ophoven)
|
beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)]
III-3-1
|
32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmęstǝ (L371p Ophoven)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benauwtj (L371p Ophoven),
broeierig (weer):
breujerig
brø̄jəreg (L371p Ophoven),
broeilucht:
brooilocht (L371p Ophoven),
laf (weer):
laf wèèr (L371p Ophoven)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
staken:
staken (L371p Ophoven),
stelten:
stelten (L371p Ophoven)
|
Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)] || Spotbenamingen voor de benen [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bommelen:
bommelen (L371p Ophoven)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
troep:
trob (L371p Ophoven)
|
een aantal bij elkaar staande voorwerpen [trobbel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18932 |
beredderen |
beredderen:
beredderen (L371p Ophoven)
|
zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25965 |
bergmolen |
bergmolen:
bɛ̄r(ǝ)x[molen] (L371p Ophoven)
|
Een bovenkruier die op en voor een gedeelte in een kunstmatige heuvel is gebouwd. Zie ook afb. 8. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32d; Sche 5; monogr.]
II-3
|