e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
organist orgelist: orgelist (Ophoven) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: eine noewen engzaol met eine noewen orgel (Ophoven), enen oRegel (Ophoven), orgel (Ophoven), orgeldrijer (Ophoven) Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || orgel [GTRP (1980-1995)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen orgel spelen: orgel speule (Ophoven) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgeldraaier orgeldraaier: orgeldrijer (Ophoven) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2
orgelpijpen orgelpijpen: orgelpiepe (Ophoven) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
os os: øs (Ophoven), ǫs (Ophoven) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
ossenoog ossenoog: ǫsǝnǫu̯x (Ophoven) Piepklein, meestal rond raampje (met ongeveer 1 cm doorsnede) in de achterwand van het rijtuig [N 101, 22] I-13
oud, bejaard oud: aod (Ophoven), aut (Ophoven) oud; de man is oud [ZND 05 (1924)] III-2-2
oud, versleten paard oude kruk: ǭi̯ krøk (Ophoven) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
oude man oude man: de gooie auwe man ès mit ⁄t peerd doër ⁄t ies gezakt en èn ⁄t kauwt water gevalle (Ophoven) De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)] III-3-1