| 33569 |
peulerwten |
erwten met de schaal:
eͅrtə meͅtəšāl (L371p Ophoven),
peulerwten:
WBD/WLD
peulert (L371p Ophoven)
|
[Goossens 1b (1960)]De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 20662 |
peulvruchten afhalen |
stropen:
struipe (L371p Ophoven)
|
bonen stropen, afhalen [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
| 20572 |
peuzelen |
peuzelen:
peuzelen (L371p Ophoven)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakkezeren (L371p Ophoven)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 24224 |
piepen |
piepen:
pipǝ (L371p Ophoven),
tjielpen:
tjilpen (L371p Ophoven)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12, III-4-1
|
| 22424 |
pijl |
pijl:
piel (L371p Ophoven)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 17991 |
pijn |
pijn:
pi.ən (L371p Ophoven),
pien (L371p Ophoven)
|
pijn [RND] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
| 17992 |
pijnscheut |
scheut:
scheut (L371p Ophoven),
steek:
[-> lm. pijnscheut, rk]
nə steek innə ziej (L371p Ophoven)
|
Een steek in de zij? ( is vaak het gevolg van hardlopen) [DC 60 (1985)] || Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
| 17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
piepekrol (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)] || spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
| 33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛlǝf˱bęi̯njǝr (L371p Ophoven)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|