23423 |
sacramentsaltaar |
sacramentsaltaar:
sacramentsaltaor (L371p Ophoven)
|
Het sacramentsaltaar (in grote kerken), een afzonderlijk altaar waarop zich het tabernakel met de H. Hosties bevindt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
sakrementsdaag (L371p Ophoven)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sacrementsprecessie (L371p Ophoven)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakristie (L371p Ophoven)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28592 |
salpeter |
salpeter:
solpīętǝr (L371p Ophoven)
|
Chemische stof waarmee bijen bedwelmd worden. [N 63, 77d, N 63, 77c; N 63, 77b; JG 1b]
II-6
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
salueeren (L371p Ophoven)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
heulen:
heulen (L371p Ophoven),
overeenhouden:
di twīə hoj ən øvəreͅin (L371p Ophoven),
overeenshouden:
die twie hooajən euvereins (L371p Ophoven),
twee kramers van een naald zijn:
twie kriemərs van ein noaldj (L371p Ophoven)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] || samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sanctus (L371p Ophoven)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandāl (L371p Ophoven)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24682 |
sap in planten |
sap:
WBD/WLD
sap (L371p Ophoven)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|