19308 |
stiekem |
achterbaks:
achterbaks (L371p Ophoven),
achterrug:
ook materiaal znd 1u, 65 rug
achter ruk (L371p Ophoven),
heimelijk:
heimelijk (L371p Ophoven),
heimelik (L371p Ophoven),
ook materiaal znd 1u, 65
heimelik (L371p Ophoven),
in het geniep:
ook materiaal znd 1u, 65
in ’t geniep (L371p Ophoven)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || geniepig [ZND 01 (1922)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
knatsen:
knatschen (L371p Ophoven)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
duur:
dø̄r (L371p Ophoven),
stier:
stīr (L371p Ophoven),
var:
var (L371p Ophoven)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stram:
stram (L371p Ophoven)
|
Stijf, van vingers en handen gezegd (scheef, krom, stram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
stièfkop (L371p Ophoven),
ook materiaal znd 28, 31
stiefkop (L371p Ophoven)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
stug:
stug (L371p Ophoven)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stīfsəl (L371p Ophoven)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stiefsəlpap (L371p Ophoven)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stigbø̄.gǝls (L371p Ophoven),
stivbø̄.gǝls (L371p Ophoven)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikken (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|