28407 |
bijenkorf |
kaar:
kā.rǝ (L371p Ophoven)
|
Van roggestro of buntgras gevlochten korf voor bijen. Het houden van bijen in korven is de ouderwetse vorm, ook wel de vaste bouw genoemd. De kast heeft de korf tegenwoordig veelal vervangen. Men spreekt dan van losse bouw (De Roever, pag. 149). De korf werd meestal met dikke, brede windingen gevlochten van met de hand gedorst stro, bijeengehouden door Spaans riet of voorheen ook wel gespleten braamtakken of dennenwortels of soms wilgetakken. Er bestaat een grote verscheidenheid aan soorten korven: grote en kleine, hoge en lage, korven met één of twee vlieggaten, met en zonder spongaten die het voeren moeten vereenvoudigen. Voor al die korven geldt echter dezelfde bedrijfswijze als die met korven van het Drents model. De ronde strokorf van Drente heeft een doorsnede van ± 40 cm bij een ongeveer gelijke hoogte. Ter bescherming tegen koude en regen of ook wel ter versteviging van oude korven besmeert men de korf, hetzij van buiten hetzij van binnen, met leem of kleiaarde, vermengd met gerstekaf of koemest met as of kalk. Soms wordt de korf met bunt of smelen overdekt. [N 63, 2a; N 63, 1a; N 63, 8; L 1a-m; L 1u, 13; L 16, 7; S 3; JG 1a + 1b; Ge 37, 12; A 9, 4; N 40, 137; monogr.]
II-6
|
21804 |
bijleggen |
lappen:
lappen (L371p Ophoven)
|
Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21102 |
bijten |
bijten:
1a-m
bieten (L371p Ophoven),
bietə (L371p Ophoven)
|
bijten [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
22704 |
bikkelen |
kaatsen:
kaatse (L371p Ophoven)
|
Kunt gij bikkelen? (meisjesspel: met de bikkels spelen, met de kootbeentjes, Fr. jouer aux osselets). [ZND 05 (1924)]
III-3-2
|
17652 |
bil |
bil:
bel (L371p Ophoven),
bil (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9, III-1-1
|
21641 |
biljet van duizend frank |
blauwe, een ~:
ps. omgespeld volgens Frings.
blø͂ͅi̯wə (L371p Ophoven)
|
1000 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (L371p Ophoven)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
21878 |
billijk |
schappelijk:
schappelēk (L371p Ophoven)
|
redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
bęnǝbiǝr (L371p Ophoven),
bęnǝbīɛr (L371p Ophoven),
bęnɛbiǝr (L371p Ophoven)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
staldeur:
[stal]dø̞̄r (L371p Ophoven)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|