34023 |
stuks -vee |
stuk (vee):
stø̜k (L371p Ophoven)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
18929 |
stuntelen |
haspelen:
haspelen (L371p Ophoven)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21591 |
sturen |
sturen:
størə (L371p Ophoven)
|
sturen [ZND m]
III-3-1
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sokǝrkruǝt (L371p Ophoven)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
31268 |
suikerbrood, ringhoorn |
kegel:
kęjgǝl (L371p Ophoven)
|
Een afgeknotte kegel van gegoten ijzer die wordt gebruikt bij het rond en taps smeden van (wiel)banden. Zie ook afb. 27. [N 33, 54]
II-11
|
20543 |
suikerklontje |
klontje:
kluntje (L371p Ophoven)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sokkernonk (L371p Ophoven)
|
Een ongetrouwde oom, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikeroom, suikeren oom) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
sokkertant (L371p Ophoven)
|
Een ongetrouwde tante, waar bijgevolg van geërfd zou kunnen worden (suikertante, suikeren tante) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23590 |
suisse |
suisse (fr.):
suisse (L371p Ophoven)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
soezen (L371p Ophoven)
|
Suizen van de oren (soezen, toeten, tuiten, fluiten, ruisen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|