e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tanden poetsen tanden poetsen: tenj potsen (Ophoven) Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)] III-1-3
tanden van de hooihark tanden: tɛnj (Ophoven) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3
tanden van een riek tanden: tɛnj (Ophoven) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandenborstel tandenborstel: tenjdebeustel (Ophoven) Een tandenborstel [N 114 (2002)] III-1-3
tandenstoker tandenkoter: tenjdekoter (Ophoven) Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)] III-1-3
tandpasta tandpasta: tandpasta (Ophoven) Tandpasta [N 114 (2002)] III-1-3
tandpijn tandpijn: tandpien (Ophoven, ... ), tantpien (Ophoven) ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] || Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)] III-1-2
tandvlees tandvlees: tandvleis (Ophoven) hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)] III-1-1
tangbeen been: bęjn (Ophoven  [(mv bęjn)]  ) Elk van de beide delen van een tang waarbij men deze vastpakt en waarmee men druk uitoefent. Zie ook afb. 145. [N 33, 186] II-11
tangbek bek: bɛk (Ophoven) Het grijpende en/of snijdende gedeelte van een tang. Zie ook afb. 145. [N 33, 184] II-11