e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

Gevonden: 4907
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwe bosbes malsbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  maolsbére (Ophoven), moasbīər (Ophoven) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] III-4-3
blauwe vleesvlieg, bromvlieg strontvlieg: WBD/WLD  strontvleeg (Ophoven) Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] III-4-2
blazen blazen: WBD/WLD  blaozen (Ophoven) Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)] III-2-1
blijven hangen, blijven plakken pleisteren: pleisteren (Ophoven) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: blieven (Ophoven), blīvə (Ophoven), wachten: wachten (Ophoven) blijven [ZND 25 (1937)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
bliksem, bliksemflits bliksem: bliksem (Ophoven), weerlicht: weirleecht  wēͅrlēxt (Ophoven) bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] III-4-4
bliksemafleider bliksemafleider: bliksemaafleider (Ophoven) Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)] III-2-1
bliksemen bliksemen: het bliksemtj (Ophoven, ... ), hèt bliksemtj (Ophoven, ... ), hət bliksəmtj (Ophoven, ... ), t bliksemtj  tbleksəmt⁄ (Ophoven) bliksemen [ZND 21 (1936)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)] III-4-4
blindemannetje spelen schrankelen: schrankelen (Ophoven) Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)] III-3-2
blinken, glimmen, glanzen blinken: blinken (Ophoven) een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)] III-4-4