23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgeborgte van de hèl (L371p Ophoven)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vø̜rhāmǝr (L371p Ophoven)
|
Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11
|
17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
veurhuit (L371p Ophoven)
|
Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
34101 |
voorklauw |
voorklauw:
vø̄rklǭu̯w (L371p Ophoven)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knei̯ (L371p Ophoven)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
18889 |
voornemen |
plan:
plan (L371p Ophoven)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23989 |
voornemen om niet meer te zondigen |
voornemen:
veurnumme (L371p Ophoven)
|
Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19007 |
voornemens zijn |
zinnens zijn:
cf. WNT XXVIII kol. 1246 s.v. "zinnens
zinnens zeen (L371p Ophoven)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21855 |
voorraad |
voorraad:
veurraod (L371p Ophoven)
|
de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32643 |
voorschaar |
voorschalmpje:
vø̄.ršɛlǝmkǝ (L371p Ophoven)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|