34429 |
zomerverblijf |
schaap(s)stal:
sxǭpsstal (L371p Ophoven)
|
[N 78, 25; monogr.]
I-12
|
23765 |
zon- en feestdagen |
zon- en feestdagen:
zon en fieestdaag (L371p Ophoven)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
zondag:
zondeg (L371p Ophoven)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag vieren:
zondeg veren (L371p Ophoven)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
zondagsmissaal:
zondagsmissaal (L371p Ophoven)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23935 |
zondagschender |
zondagwerker:
zondegwirker (L371p Ophoven)
|
Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondəsə kleͅ`ər (L371p Ophoven)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
blauwlint scholk:
blōͅwlint šolk (L371p Ophoven)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zunj (L371p Ophoven)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
zonder bezei:
zonder bezij (L371p Ophoven)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|