20375 |
bruidsstoet |
bruidsstoet:
broedsstoot (L371p Ophoven)
|
de bruidsstoet [broeds-tsoch] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broeloft (L371p Ophoven),
1a-m; 22, 29b;
broeloft (L371p Ophoven)
|
bruiloft [ZND 01 (1922)] || de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
hoos:
hos (L371p Ophoven)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L371p Ophoven)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34072 |
brulse koe |
brul:
brøl (L371p Ophoven)
|
Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul:
brøl (L371p Ophoven)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
astrant:
astrant (L371p Ophoven),
frech (du.):
frech (L371p Ophoven)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
bui (L371p Ophoven),
buj (L371p Ophoven),
regenbijs:
rêgelbies (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
schuil:
choèl (L371p Ophoven),
sjoel (L371p Ophoven)
|
bui, regen [ZND 01 (1922)] || regenbui [ZND 06 (1924)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31267 |
buigijzer |
buigijzer:
bø̜jx˱īzǝr (L371p Ophoven),
toren:
tōrǝn (L371p Ophoven)
|
Een driehoekig blok ijzer met aan de onderzijde een pin, dat in het aambeeldgat wordt geplaatst en wordt gebruikt om er met behulp van een hamer stukken ijzer op te buigen. Zie ook afb. 26. [N 33, 45-46; N 33, 55]
II-11
|
17634 |
buik |
buik:
bū.k (L371p Ophoven),
pens:
pɛ.ns (L371p Ophoven)
|
Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9
|