e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

Gevonden: 4907
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was mangelen wringen: wringe (Ophoven) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de was spoelen spoelen: speulen (Ophoven) Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)] III-2-1
de was wringen wringen: wringe (Ophoven) Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: drī.vǝ (Ophoven) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
definitieve band reep: ręjp (Ophoven) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
degelijk grondig: grondig (Ophoven) degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] III-1-4
dekbare vaars vaars: vēs (Ophoven) Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21] I-11
deken deken: deken (Ophoven), dèke (Ophoven) Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)] III-2-1, III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): dèkenaat (Ophoven) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3
dekken dekken: dękǝ (Ophoven), dɛkǝ (Ophoven), WBD/WLD  dekken (Ophoven), springen: spręŋǝ (Ophoven) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] I-11, I-12, III-4-2